MORGEN opent de tentoonstelling 'De Overwintering der Hollanders en het Gedicht van Hendrik Tollens'!
"Verschikken 't magtloos hoofd, dat ze op de handen strekken,
En laten door de sneeuw, die nederstuift, zich dekken.
Helaas, de slaap is kort, die 't matte lijf bekruipt!
Ginds snuffelt de ijsbeer rond, die telkens nader sluipt,
En vreemden roofbuit riekt, en vlamt in de ingewanden.
Hij naakt, ontdekt zijn prooi, strekt nagels uit en tanden,
En grijpt een hunner met de klaauwen en den muil
Van 't harde leger weg en sleurt hem naar zijn kuil.
Zij rillen wakker, grijpen, duislend en verschrokken,
In 't wild: de nacht is ruw, de maan is digt betrokken."
Enkele regels uit het gedicht van Hendrik Tollens uit 1819 waar hij de dreiging van ijsberen die de overwinteraars ondervonden beschrijft! Het gedicht telt meer dan 700 regels en staat vol met de gevaren die Willem Barentsz en Jacob van Heemskerck doorstonden, hoe dapper zij zijn en hoe trots de Nederlanders wel niet op hun zijn. Maar hoe verliep de ontdekkingsreis werkelijk?
Meer weten? Klik hier.