Al in de 18de eeuw stond Rijswijk bekend om zijn vele buitenplaatsen –vooral de prachtig aangelegde tuinen oogsten bewondering- waar vermogende burgers uit Den Haag en Delft in de warme zomermaanden hun toevlucht zochten. Rijswijk had ongewoon veel buitenplaatsen, maar liefst 43! De meeste lagen aan weerszijden van de Van Vredenburchweg, aan de oevers van de Vliet en enkele aan de rand van het dorp. Opmerkelijk is dat ze bijna allemaal rond 1700 al bestonden.
De tentoonstelling Buiten Leven zoomt in op het leven op de buitenplaatsen. Hoe zag een buitenplaats eruit en wat waren de essentiële onderdelen. Wie woonden er en wie waren er werkzaam, kortom hoe zag het dagelijks reilen en zeilen er uit. En, niet onbelangrijk, hoe kon een buitenplaats renderen en in stand gehouden worden.
Fortuinen werden besteed aan de bouw van de buitenhuizen en de aanleg en versiering van de parken rondom het huis. Hadden de tuinen eerst een symmetrische aanleg, met rechte paden en perken gegroepeerd langs een centrale as, vanaf ongeveer 1780 maakten die plaats voor een ‘natuurlijke’ aanleg met gazons, boomgroepen, bloemperken en slingerende wandelpaden.
Een buitenplaats moest echter ook rendabel zijn. De instandhouding van een buitenplaats vergde jaarlijks veel geld en daar dienden inkomsten tegenover te staan. Die inkomsten kwamen vooral uit de verkoop van gewassen, uit pachtgelden en de verkoop van hout. Een negatieve exploitatie leidde vaak tot verkoop en uiteindelijk afbraak. Maar ook de toenemende vraag naar bouwgrond verleidde menig eigenaar om zijn bezit (deels) van de hand te doen hetgeen vanaf circa 1900 het einde betekende voor veel Rijswijkse buitenplaatsen.